Plant eens iets anders: Cephalotaxus

Gepubliceerd op 24-12-2024 08:30

Acht soorten, die alleen in Azië voorkomen

Hoewel Cephalotaxus soms met Taxus wordt verward, is het een apart geslacht. Sterker nog, de geslachten worden in verschillende plantenfamilies ingedeeld. Van de acht soorten wordt alleen C. harringtonia in redelijke aantallen gekweekt. Cephalotaxus is geen zeldzaamheid, maar het is wel een conifeer die meer aandacht verdient en vaker toegepast kan worden.

Geen Taxus

Het eerste deel van de naam komt van het Griekse cephale (kephălê), wat 'hoofdje' betekent. Dit slaat op de vrouwelijke bloemen, die in bundeltjes ('hoofdjes') bijeenstaan. Dit in tegenstelling tot Taxus, waarbij ze alleen staan. Het tweede deel van de naam is het Latijnse taxus, wat feitelijk de oude Latijnse naam voor de plant is. Een leuk feitje is dat de naam Cephalotaxus, bestaand uit een Grieks en een Latijns deel, bewijst dat we over 'wetenschappelijke plantennamen' moeten spreken en niet over 'Latijnse namen'. Ook kan het enigszins verwarrend zijn dat, ondanks de overeenkomst in naam, Cephalotaxus (Cephalotaxaceae) en Taxus (Taxaceae) geen familie van elkaar zijn. Maar dit is voor de praktijk natuurlijk van geen enkel belang.

Acht soorten

Er zijn dus acht soorten, die alleen in Azië voorkomen: in de Himalaya (Noordoost-India en Myanmar), noordelijk en oostelijk China, Taiwan, Korea, Japan, het zuiden van Vietnam, Thailand en Laos. Alle Cephalotaxus zijn wintergroene coniferen met vrij zachte, platte naalden. In verticaal groeiende twijgen staan de naalden naar alle kanten gericht, maar in afstaand groeiende twijgen (horizontaal en schuin omhoog) staan de naalden in twee rijen langs de twijgen. Hierdoor ligt de vergelijking met Taxus voor de hand. Oppervlakkig lijken de weinig gekweekte soorten van het geslacht Torreya wat op Cephalotaxus, maar Torreya heeft (veel) stijvere en scherper aanvoelende naalden. De naalden van Cephalotaxus zijn middengroen tot donkergroen. De mannelijke en vrouwelijke bloei verschijnt aan verschillende planten (tweehuizig). Ze zijn klein en onopvallend. Alleen de wolkjes stuifmeel van de mannelijke bloei valt soms op. De vrouwelijke planten kunnen steenvruchten met een vlezige wand dragen (net als bijvoorbeeld een perzik). In de vruchten bevinden zich één of twee zaden. De vruchten zijn aanvankelijk groen en rijpen pas in het tweede jaar. Ze kleuren dan meestal roodachtig tot bruin.
Van de acht soorten wordt Cephalotaxus harringtonii vrij algemeen gekweekt en C. fortunei sporadisch. Andere soorten, zoals C. lanceolata, C. latifolia, C. oliveri en C. sinensis, treffen we alleen in gespecialiseerde collecties aan, en ook dan nog maar zelden. Ze zijn voor de bomkwekerij en hovenierssector dus niet van belang.

Cephalotaxus harringtonia

De bekendste soort is Cephalotaxus harringtonia. Het is een breed opgaande, bossig groeiende plant, die later uitgroeit tot een zeer forse struik met een ietwat open vertakking, zeker als hij niet wordt gesnoeid. In de natuur kan het zelfs een kleine boom van circa 10 m worden. De soort kan goed worden gebruikt in groenschermen in particuliere tuinen en parken, waar 'gewoon' bos- en haagplantsoen niet wenselijk is. De plant zorgt voor een mooie groene achtergrond voor borders of heestervakken.

 

De bekendste soort is Cephalotaxus harringtonia

Zuilvormig

Opvallend is dat er van Cephalotaxus een cultivar bestaat die bekender is dan de soort waartoe hij behoort: 'Fastigiata'. Uiteraard springt de zuilvormige groeiwijze het meest in het oog. Maar naast de opvallende groeiwijze zijn ook de naalden kenmerkend. 'Fastigiata' groeit alleen met verticale twijgen, omhoog dus. De naalden staan dan ook naar alle kanten gericht rond de twijgen. Ook zijn de naalden typisch afwisselend lang en kort. Hierdoor is 'Fastigiata' gemakkelijk te onderscheiden van de diverse zuilvormig groeiende Taxus- cultivars, die steeds naalden van gelijke lengte hebben. De naalden zijn iets glanzend middengroen tot donkergroen. De toepassing beperkt zich tot het gebruik als solitair of in kleine groepen, in particuliere tuinen, parken en op zichtlocaties in de openbare ruimte.
In de jaren tachtig van de vorige eeuw ontstond in Japan een geelnaaldige mutant uit 'Fastigiata', die vreemd genoeg 'Korean Gold' werd genoemd. Net als 'Fastigiata' is het een relatief langzaam groeiende plant, maar dan met egaal gele naalden. De toepassing is gelijk aan die van 'Fastigiata', met dien verstande dat de gele naalden gevoelig zijn voor zonnebrand. Plant 'Korean Gold' dus niet in de volle zon, maar in de lichte schaduw of halfschaduw.

Opgaand

Naast de enkele zuilvormige cultivars groeien de meeste andere cultivars meer in de breedte dan in de hoogte. Alleen 'Sphaeralis' is hierop een uitzondering. Deze struik wordt zo'n 3 m hoog en even breed. De takken kunnen vrij lang worden, wat de plant een wat lossere habitus kan geven. De vrij lange naalden, die in twee rijen langs de twijgen staan, zijn glanzend heldergroen en iets gebogen.

Breed opgaand

De meeste cultivars hebben een breed spreidend opgaande groeiwijze. Uiteindelijk groeien ze uit tot relatief lage en brede struiken, vaak met een afgeplatte bovenkant. Omdat de twijgen van deze planten steeds schuin opgaand tot min of meer horizontaal groeien, staan de naalden in twee rijen langs de twijgen.
De bekendste is 'Gimborn's Pillow'. Deze plant groeit in tien jaar uit tot een hoogte van 1 tot 1,5 m en beduidend breder. De naalden zijn glanzend donkergroen. Het is een goede bodembedekker voor middelgrote en grote plantvakken, maar hij kan ook als solitair worden toegepast. De Amerikaanse 'Duke Gardens', die in 1958 in de Sarah P. Duke Gardens in North Carolina werd gevonden, heeft dezelfde groeiwijze als 'Gimborn's Pillow', maar groeit iets smaller. Na tien jaar zal deze cultivar circa 1,2 m hoog en 1,8 m breed zijn. Een afgeplatte bol, dus.
Hoewel de cultivars bekender zijn, is er ook een natuurlijke variëteit met een lagere, spreidende groeiwijze. C. harringtonii var. nana komt van nature voor op het Japanse hoofdeiland Honshu en het noordelijke eiland Hokkaido. De plant groeit daar op rotsige kustkliffen en in de bergen tot een hoogte van 1900 m. Omdat het een natuurlijke variëteit is, is de plant enigszins variabel, maar gewoonlijk wordt var. nana zo'n 2 m hoog en veel breder. De naalden zijn veel korter dan bij andere C. harringtonii met een opvallend kort toegespitste top.
Net als bij de zuilvormige cultivars is er ook in deze groep een geelnaaldige cultivar: 'Kools'. De jonge naalden zijn geel en kleuren 's zomers groengeel. Omdat de plant minder bladgroen heeft, groeit 'Kools' minder sterk dan de groennaaldige cultivars. In het voorjaar zijn de gele naalden gevoelig voor zonnebrand. Plant 'Kools' dus niet in de volle zon, maar in de halfschaduw of lichte schaduw.
De Engelse cultivar 'Gnome' ontstond als mutant van 'Fastigiata'. De plant groeit met schuin omhooggaande twijgen en heeft als struik een platte bovenkant. De naalden staan, net als bij 'Fastigiata', naar alle kanten gericht rond de twijgen. Hierdoor krijgt 'Gnome' zijn aparte uiterlijk.

Spreidend

Hoewel 'Gimborn's Pillow' en 'Duke Gardens' als bodembedekker gebruikt kunnen worden, zijn er ook twee duidelijk lager en breder groeiende cultivars. Bijna kruipend, eigenlijk. 'Lad' is een langzaam groeiende plant die maar zo'n 5 cm per seizoen groeit. Feitelijk is dit een dwergvorm.
Veel praktischer is 'Prostrata', die duidelijk sterker groeit en beter als bodembedekker toe te passen is. Verder is deze cultivar gelijk aan de soort C. harringtonii. Uiteindelijk kan 'Prostrata' toch nog bijna een meter hoog worden. Het is wel een iets onregelmatiger groeiende plant, wat zeker in plantvakken niet altijd gewaardeerd wordt.

Hoewel de cultivars bekender zijn, is er ook een natuurlijke variëteit met een lagere, spreidende groeiwijze

Cephalotaxus fortunei
De tweede soort die - zij het op zeer kleine schaal - wordt gekweekt, is Cephalotaxus fortunei. Het is een forse struik tot kleine boom, die in de natuur meer dan 10 m hoog kan worden, maar in cultuur is het gewoonlijk een meerstammige struik die niet veel hoger zal worden dan een meter of 4 tot 5. C. fortunei heeft veel langere naalden dan C. harringtonii. Deze zijn duidelijk gebogen tot sikkelvormig en middengroen van kleur. Ze staan in twee rijen langs de twijgen en staan ook onderling iets verder uit elkaar dan bij C. harringtonii. C. fortunei is bij ons weliswaar minder bekend, maar het is wel de soort met het grootste verspreidingsgebied en hij wordt gewoonlijk in Chinese tempeltuinen aangeplant. Het is feitelijk een liefhebbersplant, want qua gebruiswaarde is C. fortunei gelijk aan C. harringtonii.

Standplaats

Cephalotaxus groeit in vrijwel elke grondsoort, maar de bodem moet wel voedzaam en voldoende vochtig zijn. De planten kunnen niet tegen langdurig stilstaand water rond de wortels; goede drainage is dus wel gewenst. De groennaaldige Cephalotaxus kunnen in de volle zon geplant worden, maar alle soorten en cultivars geven toch de voorkeur aan halfschaduw of lichte schaduw. Voor de geelnaaldige cultivars geldt dat ze niet in de volle zon geplant moeten worden.
Een beschutte standplaats is niet nodig, maar de planten kunnen beschadigd raken door schrale, droge wind tijdens vorstperiodes. Dit ziet er natuurlijk niet fraai uit. Gelukkig verdragen de planten zware snoei.

Conclusie

Cephalotaxus is een wat ondergeschoven kindje in het coniferensortiment. Ze hebben, enkele uitzonderingen daargelaten, geen opvallende of specifieke sier- en gebruikswaarde. Het zijn wat onopvallende struiken die best breed toepasbaar zijn, maar een beetje de X-factor missen. Toch zou dit kwekers en hoveniers er niet van moeten weerhouden de planten wat vaker toe te passen. Want stiekem is Cephalotaxus toch best wel een leuk geslacht.

Bron: www.stad-en-groen.nl

 

Bron

Schrijf je in voor de Entreeding nieuwsbrief

Wekelijks verstuurd, met het laatste nieuws uit de de groen, grond en infra branche!